Vanuit onze werkplek in het Onze Lieve Vrouw ter Eem klooster in Amersfoort kijken we uit op twee binnentuinen van het klooster uit de jaren 30. Onze lunchwandeling bestaat vaak uit een rondje door de kloostertuin rondom het complex. Op de oude luchtfoto’s die in de hal hangen is te zien dat er vroeger naast de huidige siertuin met vijver, sportvelden en het bos met wandelpaden ook moestuinen waren. De tuinen zijn openbaar toegankelijk. Ook een deel van de indrukwekkende kloostertuinen in kloosterdorp Steyl, waar diverse collega’s werken, zijn te bezoeken. Hier gaat het om tuinen van een heel ander kaliber met naast wandelpaden, kassen en velden ook onder andere een begraafplaats, Mariagrotten en een kruiswegstatie. Oorspronkelijk waren kloostertuinen juist vaak afgesloten ruimtes, in tegenstelling tot de wandelgebieden waar wij nu gretig gebruik van maken. Ze werden door muren, grachten of hagen afgeschermd van de buitenwereld. In deze blog een korte introductie op kloostertuinen.
De meeste kloostertuinen in Nederland stammen uit het midden van de negentiende eeuw of later. Middeleeuwse kloostergemeenschappen verdwenen namelijk vrijwel allemaal in de zeventiende en achttiende eeuw toen het katholieke geloof niet openbaar uitgeoefend mocht worden. Alleen in gebieden die niet onder de Republiek vielen, bleven enkele kloosters bestaan. Na de Franse tijd waren er nog maar 15 kloosters in Nederland. Vanaf het midden van de negentiende eeuw was het weer mogelijk om kloosters te bouwen en dit werd volop gedaan. Deze werden met name gebouwd in Limburg en Noord-Brabant.
De kloostertuinen waren zowel functioneel als spiritueel. Het klooster was een zelfstandige gemeenschap en had daarom op haar terrein eigen boomgaarden, moestuinen met groenten, fruit en kruiden (later kassen) en begraafplaatsen. Grotere complexen hadden ook akkers, weilanden, wijngaarden, visvijvers, brouwerijen, boerderijen en allerhande bijgebouwen als stallen, werkplaatsen en pomp(stations) voor drinkwater.
Het spirituele gedeelte van de kloostertuin was een plek voor bezinning en vanaf de negentiende eeuw ook ontspanning en recreatie. Het stond symbool voor het goddelijke paradijs en de natuur op aarde als een schepping van God. In de tuin stonden religieuze tuinelementen als kruiswegstaties, devotiebeelden, kunstmatige grotten van cementrustiek en een kapellen. In wezen zijn deze religieuze symbolen en gebouwtjes, die karakteristiek zijn voor bepaalde kloosters, hetzelfde zijn als de koepeltjes, hermitages en tuinbeelden in de tuinen van buitenplaatsen. Het zijn tuinelementen maar dan met een religieus karakter.
Kloostertuinen waren vaak groter dan landgoederen of stadstuinen omdat er ruimte moest zijn voor al deze spirituele en functionele onderdelen. Ze waren, zoals al aangegeven, altijd afgesloten van de buitenwereld met muren, hagen of grachten. Qua stijl volgden kloosters in principe de op dat moment populaire tuinstijl. Aan het einde van de negentiende eeuw, de periode waarin de kloostertuinen in Steyl zijn aangelegd, was bijvoorbeeld het gebruik van rotstuinen, bloemperken en bloemborders populair. Van de missies over de hele wereld werden naast dieren en insecten ook bijzondere bomen en planten meegenomen naar Steyl.
Na de Tweede Wereldoorlog kwam de nadruk te liggen op eenvoud en ingetogenheid en werden er geen religieuze tuinsieraden meer geplaatst. Ook was het vanaf deze periode niet meer nodig om zelfvoorzienend te zijn waardoor een deel van de functionele onderdelen verdwenen. Zoals bijvoorbeeld de moestuinen bij het Ter Eemklooster in Amersfoort.
Bronnen:
Carla en Juliet Oldenburger, ‘Kloostertuinen’, in: Monumenten 2008
SB4 Bureau voor Historische Tuinen, Parken en Landschappen BV, Van Paterstuin tot Koningsosch, Rijksbeschermde Kloostertuinen – een verkenning, Wageningen 2021