Geef cultureel erfgoed een nieuwe toekomst en steun BOEi! - Doe mee

Van kunstboter tot surrogaatkoffie: Nederlandse industrieën deel 3

BOEi Blog – door Kim Heuvelmans

BOEi is 25 jaar geleden opgericht om industrieel erfgoed te behouden voor de toekomst en een tweede leven te geven door herbestemming. Industrieel Erfgoed is een verzamelterm van veel verschillende bedrijfstakken. In de BOEi Blog bespreken we kort de belangrijkste industrieën in Nederland  aan de hand van rapporten van het Projectbureau Industrieel Erfgoed (PIE).

 

Strokarton

Strokarton is karton gemaakt van een andere grondstof dan gewoon karton. Gewoon karton is namelijk niets anders dan dikker papier dat op een andere manier bewerkt is, terwijl strokarton zoals de naam al zegt, van stro gemaakt werd. Strokarton werd veel gebruikt voor verpakkingen maar ook voor plafonds, boekbanden en spoorkaarten. Het produceren van strokarton concentreerde zich in de provincie Groningen. Het volop aanwezige turf in de regio diende als een goedkope brandstof voor de fabrieken. De ontwikkeling van strokarton kwam voort uit de zoektocht naar een nuttige bestemming voor het verwerken van graanstro, een landbouwafvalproduct waar geen bestemming voor was en dat verbrand werd. In Groningen was vanaf het einde van de 19e eeuw de akkerbouw steeds aantrekkelijker geworden met als bijkomend gevolgd dat er ook steeds meer stro voorhanden was. De strokartonfabrieken lagen dan ook meestal in de buurt van dit productiegebied.

Strokarton werd van meet af aan al geproduceerd met machines die werkten op stoom. Innovaties in het productieproces in de jaren 20 van de twintigste eeuw zorgden voor productievergroting. Eind jaren 60 sloten echter veel fabrieken omdat er andere verpakkingsmaterialen op de markt kwamen. Ruim 90% van de strokarton werd geëxporteerd, hoofdzakelijk naar Groot Brittannië. Nederland was het enige land dat grotere hoeveelheden strokarton exporteerde en had hierdoor een goede handelspositie.

De werkomstandigheden in de strokartonfabrieken waren zwaar en ongezond. In de hallen was ademhalen moeilijk door de combinatie van droge stof en stoom. De lonen waren laag en de werktijden lang.

m.overbeek_Hoogkerk, strokartonfabriek ''De Halm'' 2 (1999)001.jpg

Strokartonfabriek ”De Halm” in Hoogkerk 1999. Foto: Marcel Overbeek​

Slachterijen, vleeswaren en visverwerking

Openbare slachthuizen kwamen op in het begin van de negentiende eeuw. Hiervoor waren er particuliere slachtplaatsen in of aan de rand van steden waar mensen hun vee konden laten slachten. Deze slachtplaatsen werden gesloten en vervangen voor openbare slachthuis-complexen. Na de Eerste Wereldoorlog verrezen er vooral veel abattoirs, vaak gestimuleerd dan wel opgericht door de gemeente. Hier werd streng gecontroleerd op hygiëne en waren er keurmeesters die het vee en vlees keurden op ziektes en afwijkingen. In dezelfde periode ontstonden ook de eerste vleeswarenfabrieken die naast vlees ook vleeswaren als worst, vetten en oliën leverden. Deze fabrieken zijn na de crisis in de jaren 30 samengegaan in een aantal grote bedrijven.

Naast slachterijen voor de Nederlandse markt waren er ook slachterijen die zich volledig op de export richtten. De meeste exportslachterijen vestigden zich in de regio’s waar veel vee was, zoals de Peel en de Achterhoek. Ze hadden een eigen aansluiting op het spoornet om het vlees in een aparte wagon te vervoeren.

Visverwerking werd veel gedaan langs de Zuiderzee. Deze eenmanszaken verwerkten eerst vis uit de Zuiderzee en toen deze afgesloten werd, verwerkten ze vis uit de Noordzee. De visserij moderniseerde vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw door de introductie van nieuwe schepen en het aanpassen van de aanvoerhavens.

slachterij_ p. nijhof_ Eibergen, slachthuis ''Boenders'' Nieuwstr. (1975).jpg

Slachthuis ”Boenders” in Eibergen 1975. Foto: P. Nijhof

Diamantbewerkende industrie

Ruwe diamant werd in de negentiende eeuw verhandeld in Londen, bewerkt in Amsterdam en verkocht in Parijs. Deze diamanten kwamen bij juweliers terecht die het door thuiswerkers of ateliers lieten bewerken. De diamanten werden geslepen in een fabriek waar de arbeider een plaats kon huren. De molens die de slijpmachines aanstuwden, werden eerst met paarden aangedreven en later met stoom. De meeste diamantbewerkers en juweliers waren joods en de ateliers en thuiswerkplaatsen waren dan ook in de Jodenbuurt (bij het Waterlooplein). Joden mochten vroeger namelijk niet werken in een van de gilden en kozen voor beroepen waar geen gilde voor was, zoals diamantbewerken. Na 1870 kwamen hier door de grote bloei in de industrie ook christelijke werknemers bij. Zij concentreerde zich vooral op het bewerken van kleinere stenen.

In Bussum, Hilversum en Rotterdam waren ook een aantal slijperijen gevestigd rond 1900, maar de bewerking bleef toch voornamelijk in Amsterdam geconcentreerd. De Amsterdamse diamantbewerkers hadden een relatief korte werkweek, goede lonen en goede uitkeringen. Dit maakten hen duur in vergelijking met diamantbewerkers in België en Duitsland. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de handel in ruwe diamanten verboden en probeerden de Duitsers de geslepen diamanten in bezit te krijgen. Na de oorlog werd geprobeerd de industrie weer op te pakken, maar dit lukte nauwelijks. De paar overgebleven firma’s werden juweliers.   

diamant_ p.nijhof_Amsterdam, diamantfabriek BOAS 1 (1983).jpg

Diamantfabriek BOAS in Amsterdam, 1983. Foto: P. Nijhof

Één van de polijstzalen van de Firma I.J. Asscher  collectie Stadsarchief Amsterdam_1908 FAAB00038000025_001.jpg

Één van de polijstzalen van de diamantfabriek I.J. Asscher, collectie Stadsarchief Amsterdam ca.1908, FAAB00038000025_001

het kloven en slijpen van de Cullinan-diamant in februari 1908 door Joseph Asscher van de Firma I.J. Asscher_ collectie Stadsarchief Amsterdam_1908 FAAB00037000015_001.jpg

Het kloven en slijpen van de Cullinan-diamant in februari 1908 door Joseph Asscher van de Firma I.J. Asscher, collectie Stadsarchief Amsterdam, FAAB00037000015 001

Koffiebranderijen en theepakkerijen

De koffie en theehandel heeft in Nederland een lange geschiedenis. Tot 1940 was er in iedere stad een theepakkerij annex koffiebranderij gevestigd. Thee werd hier gemelangeerd (gemengd zodat er een constante kwaliteit en smaak is) en vervolgens verpakt. De koffiebonen werden in eerste instantie ongebrand verkocht en enkel gesorteerd en gereinigd. Vervolgens verkochten steeds meer kleine winkels met een ambachtelijke koffiebranderij gebrande koffie. Daarna kwam de overgang naar de verkoop van voorverpakte merkkoffie van o.a. Van Nelle en Douwe Egberts. Zij maakten slim gebruik van de opkomende consumptiemaatschappij en zetten reclamecampagnes en spaarsystemen in om de markt te veroveren. In hun grote fabrieken werden alle verwerkingsprocessen samengevoegd. In de jaren 30 van de twintigste eeuw kwamen hier nog een aantal andere grote ketens zoals Albert Hein bij.

Koffie kwam hoofdzakelijk uit Java, waar Javaanse boeren gedwongen werden om koffie te verbouwen en voor een gunstige prijs aan de Nederlandse regering te verkopen. Na 1870 kwam de meeste koffie uit Brazilië, het grootste koffieproducerende land op dat moment. De koffie werd op veilingen verkocht in Rotterdam en Amsterdam. Thee kwam uit Java, Brits Indië en Cylon. Het werk werd vooral door vrouwen en meisjes uitgevoerd die de thee en koffie inpakten.

koffie_Luchtfoto van de Tabaksfabriek, koffiebranderij theehandel en kantoor van de firma Douwe Egberts (Keulsekade 143) te Utrecht 1949_KLM Aerocarto, Utrechts Archief X17833-122741.jpg

Luchtfoto van de Tabaksfabriek, koffiebranderij theehandel en kantoor van de firma Douwe Egberts (Keulsekade 143) te Utrecht 1949, KLM Aerocarto, Utrechts Archief X17833-122741

koffie_Van Nellefabriek te Rotterdam, Fotocollectie Anefo, Carel L de Vogel, Nationaal Archief_2.24.01.09_0_904-6855.jpg

Van Nellefabriek te Rotterdam, Fotocollectie Anefo, Carel L de Vogel, Nationaal Archief 2.24.01.09 0 904-6855

Cichoreibranderijen

Cichorei is een plant waarvan de geroosterde wortel werd gebruikt als koffiesurrogaat. Het werd vooral gebruikt wanneer koffiebonen schaars waren of om de koffiemix goedkoper te maken (zie ook deze blog over gerommeld met voedsel). In de achttiende eeuw werd zuivere koffie verdrongen voor een mengsel van koffie en surrogaatkoffie. Cichorei was het succesvolste surrogaat en dit leidde tot het ontstaan van cichoreifabrieken aan het einde van de achttiende eeuw (1779). Telkens als de koffiehandel stagneerde en er een tekort aan bonen was, bijvoorbeeld door crisis of oorlog, dan bloeide de cichoreinijverheid. De meeste fabrieken waren gevestigd in Friesland, waar veel cichorei geteeld werd. Begin twintigste eeuw steeg de welvaart, werd er meer zuivere koffie gedronken, en daalde de cichoreiproductie. Alleen de grotere bedrijven bleven bestaan totdat er in de jaren 60 helemaal geen vraag meer was naar surrogaatkoffie.

cichorei_p nijhof_Ouddorp, chichoreifabriek 1 (2002)001.jpg

Cichoreifabriek in Ouddorp 2002. Foto: P. Nijhof

Plantaardige olie en margarine

Plantaardige olie was in eerste instantie een bijproduct van het maken van veevoer. Bij het produceren van veevoer werden grondstoffen als lijnzaad en koolzaad tot koeken geperst en bleef olie over. Bedrijven die zich gingen specialiseren in het maken van plantaardige olie bleven ditzelfde productieproces gebruiken. Oliemolens zaten dan ook vooral in veeteeltgebieden in de Zaanstreek waar het vlakke landschap geschikt was voor windmolens die de perserijen aandreven. Na 1880 kwamen moderne oliefabrieken op met hydraulische persen die de traditionele olieslagerijen verdrongen.

Luchtfoto van de coöperatieve Stichtse Olie- en Lijnkoekenfabriek 1937, KLM Aerocarto, 75982, collectie Het Utrechts Archief.jpg

Luchtfoto van de coöperatieve Stichtse Olie- en Lijnkoekenfabriek 1937, KLM Aerocarto, 75982, collectie Het Utrechts Archief

Kunstboter, ook wel bekend als margarine, werd geproduceerd vanaf 1872 in Oss en werd meteen gefabriceerd met de voor die tijd modernste productietechnieken. Margarine was een groot succes bij de onder- en middenklasse als alternatief voor de duurdere boter. In eerste instantie werd margarine gemaakt van rundvet, afgeroomde melk en gesnipperde koeienuiers. Dit product was veel langer houdbaar dan boter. Vanaf het begin van de twintigste eeuw werden plantaardige oliën gebruikt als grondstof in plaats van de dierlijke vetten. Dit was gunstig voor de oliefabrieken die deze olie leverden. Vanaf het begin waren de grootste spelers in de kunstboter de bedrijven Jurgens en Van den Bergh. Zij namen kleinere bedrijfjes over en konden de grote investeringen opbrengen voor schaalvergroting aan het eind van de negentiende eeuw. In 1927 fuseerden zij tot een groot bedrijf: de Margarine Unie (nu Unilever).

Het productieproces van plantaardige olie en margarine was niet arbeidsintensief en de meeste medewerkers werkten op de verpakkingsafdeling. De lonen en arbeidsomstandigheden waren relatief goed.

olie en margarine.jpg

Bron: J.C.A.Everwijn, Beschrijving van Handel en Nijverheid in Nederland, Historisch-Economische Atlas (Den Haag 1912)

Gasproductie en distributie

De eerste gasfabrieken in Nederland werden opgericht in de eerste helft van de negentiende eeuw. Dit waren particuliere fabrieken die steenkoolgas en oliegas produceerden. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werden sommigen van deze fabrieken overgenomen door gemeenten en richtten gemeenten eigen gasfabrieken op. Deze produceerden alleen steenkoolgas. Dit gas wordt gemaakt door steenkool in een luchtdichte ruimte te verhitten met een hele hoge temperatuur.

Gas werd in eerste instantie gebruikt voor straatverlichting en het verlichten van luxere woningen en gebouwen. De fabrieken stonden aan een water, vaak vlak buiten de singel, of nabij een spoorlijn voor de aanvoer van de grondstof steenkool.

Vanaf 1880 werd gas ook gebruikt voor het koken en verwarmen van water. Aan het einde van de eeuw nam elektrisch licht langzaamaan de markt van de gasverlichting over. Vanaf 1950 werd aardgas geïntroduceerd dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de centrale verwarming. Vanaf de jaren 70 wordt alleen nog maar aardgas gebruikt en is steenkoolgas volledig verdwenen.

gas_Gezicht op de Gemeentelijke Gasfabriek (Wittevrouwensingel 75) te Utrecht door E.F. van de Waereld, Utrechts Archief 37870.jpg

Gezicht op de Gemeentelijke Gasfabriek (Wittevrouwensingel 75) te Utrecht door E.F. van de Waereld, Utrechts Archief 37870

Gasfabriek aan de Cloosterweg in Heemstede, ca. 1920, Noord-Hollands Archief collectie Gemeente Heemstede, KNA003003621.jpg

Gasfabriek aan de Cloosterweg in Heemstede, ca. 1920, Noord-Hollands Archief collectie Gemeente Heemstede, KNA003003621. Voor deze Gasfabriek heeft Thomassen in 1909 een lichtgasmotor 224 geleverd. Thomassen leverde ruim 70 gasmotoren aan gasfabrieken in Nederland (met dank aan Jan Weeda).

 

Bronnen:

Overbeek, M. Nederlands industrieel erfgoed in beeld, Zaltbommel 1998.

Everwijn, J.C.A.. Beschrijving van Handel en Nijverheid in Nederland, Historisch-Economische Atlas, Den Haag 1912.

 

>> lees hier de andere edities van de BOEi Blog