Geef cultureel erfgoed een nieuwe toekomst en steun BOEi! - Doe mee

Om vijf voor zeven blies de chef op de fluit

Markthal_kaartje_1934_klein.jpg

Oud-marktmeester Frans Croese (1942) vertelt over het werk op de Centrale Markt: “Wij waren onbezoldigd politieambtenaar met volledige bevoegdheid. Dat is heel bijzonder, want het betekent dat we als gemeenteambtenaar op de marktterreinen dezelfde bevoegdheden hadden als een agent op straat. De Centrale Markt was geen openbare weg, nog steeds niet trouwens. We droegen een uniform en in de avond en nacht droegen we een wapenstok, omdat er wel eens ongenode gasten op het terrein kwamen. Mensen probeerden bijvoorbeeld wel eens met bootjes via het oostelijke of westelijk marktkanaal op het terrein te komen, of ze klommen over de hekken met ‘het oogmerk zich iets wederrechtelijk toe te eigenen – in die woorden heb ik het nog geleerd. “Het werk overdag bestond vooral uit het controleren van het verkeer en de uitstallingen. Je moet het zo zien dat de winkeliers vanaf zes uur klaar stonden in een lange rij, twee kanten op vanaf de poort over de Jan van Galenstraat. Ik heb ze nog gezien met handkarren, bakfietsenfietsen en paard- en wagen, zo lang loop ik hier al rond. Ze wilden ze zo snel mogelijk naar de grossiers om de producten met kwaliteit te zien, voelen aan het fruit, bestellen en snel inladen zodat ze om negen uur hun winkel of marktkraam open konden gooien.”

“Om vijf voor zeven werd er door de chef op de fluit geblazen en dan gingen alle hekken open. Dan was het hier dus het Wilde Westen. Zo gauw die poort los ging, ging bij de handelaren de knop om, dan gingen ze van het padje af en waren ze alleen nog met zichtzelf bezig. Op het terrein stonden de grossiers dan als klaar, dat zijn de groothandelaren. Zij mochten hun waren uitstallen op hun vak, maar tot een bepaalde diepte. Heb je in de grote hal die nummers gezien op de grond? Dat waren de vakken. Later was er buiten ook uitstallingsruimte bij de pakhuizen. Het is natuurlijk logisch dat ze op hun plek zoveel mogelijk etalage wilden maken voor hun verkoop, maar ze mochten geen belemmeringen vormen voor het verkeer. Daar ging het wel eens mis, wat soms ging dat etalage maken zo ver dat alles op straat stond en niets meer in hun pakhuis, zodat de weg werd versperd. Dat was natuurlijk niet de bedoeling dus dat moesten wij als marktmeesters dan weer terugdringen. Het is zeker niet zo dat we met een liniaal rondliepen, maar je moet het wel binnen de perken houden en tegelijk respect houden voor de situatie: ook die grossier moet zijn hele inkomen voor die dag tussen 7 en 9 uur verdienen, in twee uurtjes tijd! Na 9 uur waren de klanten weg en was het op het terrein muisstil. Het was dus geven en nemen.”

“Ondanks dat we er geen echt verstand van hadden, konden wij als marktmeesters natuurlijk ook globaal inschatten of de aangeboden waren voor consumptie geschikt waren. Als we dachten dat iemand bedorven waar aanbood, hadden we de bevoegdheid te confisqueren tot een deskundige kwam. Die bepaalde dan: ‘Dat kan wel en dat kan niet’. Het kwam ook voor dat partijen op voorhand niet verkocht werden omdat ze niet goed waren. Die werden dan bij de lantaarnpalen neergezet en ’s middags door stadsreiniging opgehaald. Er waren natuurlijk altijd ook wel klanten die daartussen dan gingen lopen grutten om nog wat gratis extra waren goedkoop te kunnen verkopen.

Terug naar de overzichtspagina.

Verhaal: Jobbe Wijnen