Nieuw leven voor betekenisvolle gebouwen? Het begint bij een haalbaarheidsonderzoek. Lees meer

BOEi Blog | Boerenerven

Ik ben in mijn dagelijkse werk altijd bezig met het gebouwde erfgoed. Deze gebouwen staan echter niet op zichzelf en met name bij kastelen, landhuizen en erven heb je in een bouw- of cultuurhistorisch onderzoek ook direct te maken met groen erfgoed.* Ook waar je het mogelijk niet meteen zou verwachten, zoals bij kazernes of het Quarantaineterrein in Rotterdam, speelt de groenaanleg een belangrijke rol. In het groen liggen ook vaak weer kleine gebouwde monumenten zoals fonteinen, koepeltjes, grensplaatjes of hekken. De komende tijd bekijken we in de BOEi blogs een aantal soorten groen erfgoed waar we bij BOEi regelmatig mee te maken hebben. In deze eerste blog een korte introductie op boerenerven.

Er is een aantal onderdelen die bepalen hoe een erf eruitziet en deze hebben streekeigen kenmerken. Het is afhankelijk van het landschapstype, het soort bedrijf en het formaat van de boerderij. Hierdoor verschilt de samenstelling van de woonruimte, werkruimte, veestalling en oogstberging en het materiaalgebruik. Zo hadden erven op kleigebieden weinig losse gebouwen en erven op zandgronden juist veel.

Een boerenerf heeft altijd een duidelijke asymmetrische structuur met een hoofdgebouw en één of meerdere bijgebouwen. De gebouwen vormen samen een ensemble met een duidelijke hiërarchie. Zet je er bijvoorbeeld duidelijk in het zicht een tweede woonhuis met opvallende entree en voortuin bij, dan verstoor je deze hiërarchie en structuur.

Schematische weergave van het boerenerf. Bron: Het Oversticht, Boerenerven van de vier noordelijke provincies, 1994

Het erf heeft van oudsher een herkenbare voorkant en een achterkant. Dit is een functionele scheiding tussen wonen en werken. Het staat los van de ligging van het pand ten opzichte van de weg. De voorkant is het woongedeelte. Dit is traditioneel het gedeelte van de vrouw. Deze voorzijde is vaak omheind of omhaagd en is de plek waar de siertuin, de fruitbomen en het terras zich bevinden. Ook is hier de moestuin, een put en de bleek voor de was te vinden. De moestuin en boomgaard moeten afgesloten worden om ze te beschermen tegen konijnen, kippen en paarden en zijn daarom meestal vierkante of rechthoekige ruimtes. Vanaf de jaren ‘50 van de vorige eeuw verandert de voorzijde van het erf. Moestuinen en fruitbomen verdwijnen en door de komst van wasmachines, drogers en stromend water zijn de bleekvelden en putten niet meer nodig. Er komen bloementuinen, een grasveld of weide. Voor de voorgevel staan vaak leilinden om schaduw te geven in de zomer en wind op te vangen in de winter.

De achterkant is traditioneel het gedeelte van de man en is het werkgedeelte. Hier vind je de dieren, machines en bedrijfsgebouwen.

Als er een duidelijke grens is tussen het erf en de omgeving dan bestaat deze uit een sloot, hekken of beplanting. Rondom het erf stond vaak een windsingel. Deze mantel van bomen en struiken zorgt in het open landschap voor beschutting. Boerderijen van na de Tweede Wereldoorlog hebben heel kenmerkend een hele besloten beplanting om het bedrijfsgedeelte en een open beplanting aan de voor- en/of zijtuin. De randbeplanting rondom het bedrijfsgedeelte bestond uit een drie tot zeven meter brede strook van struiken en bomen.

Heel nuttig bij de boerderijen die ik tot nog toe heb onderzocht was het boek Boerenerven van de vier noordelijke provincies uit 1994 door het Oversticht. Hierin wordt met veel schetsen uitgelegd wat de kenmerken van verschillende boerenerven zijn, wat de relatie is tussen het boerenerf en het landschap en er worden tips gegeven over inrichting en onderhoud. Een mooi boekje is ook de studie van de Wageningse professor J.T.P Bijhouwer uit 1943 naar verschillende erftypen in Nederland, met per type een tekening (Nederlandsche Boerenerven). Daarnaast zijn er allerlei bronnen te vinden over boerenerven in het algemeen en regionale erftypen zoals de reeks Boerenerven in de provincie Utrecht van de Boerderijenstichting Utrecht.

De twaalf erven die Bijhouwer beschrijft zijn ideaalvormen van voor de Tweede Wereldoorlog, in werkelijkheid waren ze minder regelmatig, minder ruim en minder luw en beschut. Ze geven daarom echter een mooi makkelijk te herkennen overzicht:

Noord-Hollandse stolp
In het nieuw gewonnen land
Erf in de zeewind
In het Limburgse heuvelland

Tussen de grote rivieren
In de Friese woudstreek
Friese vervening
Brabantse ontginning

*Onder groen erfgoed verstaan we historische groenaanleggen zoals tuinen, parken, woonwijken, verdedigingswerken, begraafplaatsen, buitenplaatsen en landgoederen en cultuurlandschappen met door de mens beïnvloed groen zoals (hakhout-)bossen, houtwallen.

Bronnen: 

  • Anneke Coops, ervenconsulent Het Oversticht
  • Het Oversticht, Boerenerven van de vier noordelijke provincies, 1994

 

Tekst:  Kim Heuvelmans