Geef cultureel erfgoed een nieuwe toekomst en steun BOEi! - Doe mee

De Aula en haar koloniale geschiedenis - Verhalen van de Aula

In de ochtend van 29 september 2022 verzamelt universitair docent Harro Maat zich met een groep studenten bij de voormalige Aula van de Landbouwhogeschool in Wageningen. Het doel is een rondleiding met als thema een – bijna –  vergeten geschiedenis.  “Weet iemand waar we hier zijn?” begint Maat zijn verhaal. De meeste  deelnemers zijn internationale studenten en daarom niet goed bekend met de geschiedenis van de hogeschool of haar relatie tot de koloniën. En precies dat laatste is het onderwerp van de rondleiding.

In de ontvangsthal van de Aula.
In de ontvangsthal van de Aula bij de marmeren herinneringsplaquette voor 50 jaar landbouwonderwijs.

Van 1934 tot 2022 was de Aula het ceremonieel gebouw van de Landbouw Universiteit – de huidige Wageningen Universiteit (WUR) –  waar alle promoties en inauguraties plaatsvonden. Hoewel de Delftse school-architectuur van de jaren 30 soms getypeerd wordt als sober, was het zondermeer een gebouw met een zeker prestige. Het grote glas in lood kunstwerk in de voorgevel, het (nu) nog aanwezige orgel, maar ook het imponerende hardhouten plafond in het schip van de grote zaal getuigen daarvan. Dat plafond is ook een verwijzing naar het onderwerp van de dag, want het hout kwam uit de koloniën.

“Je moet weten dat de universiteit – toen nog de ‘Landbouwschool’ – in het begin heel klein was”, legt Maat uit als iedereen binnen verzameld is bij een natuurstenen plaquette. “Er waren in het eerste begin een kleine honderd studenten en een tiental leraren. Toen de hogeschool formeel op universitair niveau kwam in 1918, kwam er meer aandacht voor onderzoek. Dat vereiste ook andere gebouwen. Sommige hoogleraren hadden hun laboratorium in hun woonhuis in de binnenstad. Precies in die periode komt er een plan voor een aula. Het idee was afkomstig van de Alumnivereniging, de vereniging voor afgestudeerde Wageningers, die de Aula als gift aan de universiteit wilde schenken ter ere van 50 jaar landbouwonderwijs in Nederland. Tussen 1924 en 1926 bestond er bij de vereniging daarom de commissie ‘Aulafonds’, die het benodigde geld bij elkaar moest sprokkelen. Zoals we op het paneel kunnen zien was een van de leden de voormalig minister van landbouw  Posthuma. Een ander lid, de secretaris van het fonds, was J. Sibinga Mulder. Hij was het hoofd van het koloniale departement voor Landbouw in Nederlands Indië van 1918 tot en met 1922 . Veel van het geld dat deze leden voor het fonds verzamelden was afkomstig van plantage-eigenaren in de koloniën.”

We lopen van het paneel in de hal de trappen op richting het groot auditorium. We stoppen voor het grote glas in lood venster op de tussenverdieping. Als de relatie van de Aula met de koloniën nog niet helder was uit het eerste deel van Maat’s verhaal, dan is er nu geen ontkomen aan: op het kunstwerk van glazenier Willem Bogtman uit 1934 prijken het wapenschild van ‘Batavia’ (de koloniale naam van Jakarta) en Suriname. Beiden zijn aan de bovenzijde omvat door een groot wapenschild van het Koninkrijk der Nederlanden en aan de onderzijde een afbeelding van een 17de -eeuws handelsschip en Indonesische vissersbootjes. Eén Indonesische studente herkent plots de contour van een van de Indonesische Eilanden wat voor de anderen random gekleurde vlekken in het glas zijn.

Studenten kijken naar het glas in lood paneel van Bogtman.
Studenten kijken naar het glas in lood paneel van Bogtman.

“Als we kijken waar in de jaren 20 en 30 het geld zat, dan was dat niet in de Nederlandse landbouw, maar in de koloniale landbouw”, vertelt Maat verder. “Daar was goed geld te verdienen en dat kun je ook zien aan de luxueuze uitstraling van de gebouwen die de betrokken handelsorganisaties achterlieten, zowel in Nederlands Indië als in Nederland, Het gebouw van de Handelsvereniging Amsterdam (HvA) in de hoofdstad is daar een voorbeeld van. Wageningse alumni waren zeer in trek op de plantages vanwege hun kennis en pragmatische aanpak, wat de  Wageningse opleidingen nog altijd kenmerkt. Veel studenten kwamen na hun opleiding dus terecht op de plantages overzee, ongeveer 30% van alle afgestudeerden in de jaren 20 en 30.

Detail van het glas in lood, een 17e eeuws handelschip

“De bouw van de Aula was al vanaf aanvang controversieel. Dit was een van de redenen dat het tot 1934 zou duren voor hij gebouwd zou worden. In de jaren 20 kwam er een debat op gang tussen twee stromingen van landbouwwetenschap. Aan de ene zijde was er de stroming die zich richtte op kleinschalige landbouw van lokale kleine boeren in Nederland en in de koloniën en aan de andere kant de stroming die zich richtte op de grootschalige plantagelandbouw [die een wetenschappelijk doorontwikkelde versie was van de plantagebouw uit de slavernijperiode. red] . Beide stromingen waren vertegenwoordigd in Wageningen. Zoals al genoemd zat een aantal professoren vrij armzalig met hun laboratorium in daarvoor niet geschikte woonhuizen in de stad. Vanuit hun perspectief – en dit werd breder gedeeld – was het veel zinniger om het geld te besteden aan goede laboratoria, dan aan een duur ceremonieel gebouw. Maar het Aulafonds zette door en het is waarschijnlijk dat vooral koloniale ondernemingen graag meer zichtbaarheid wilden in Nederland en de Aula in Wageningen was daarvoor een handig middel. Met Sibinga Mulder in het Aulafonds hadden ze een goede behartiger van dat belang. Uit  de archieven blijkt bijvoorbeeld dat Sibinga Mulder openlijke kritiek had op hoogleraar tropische plantenteelt Van der Stok, een voorstander van meer aandacht voor de kleinschalige landbouw in Nederlands Indië en één van de hoogleraren zonder laboratorium. Het mag duidelijk zijn dat uiteindelijk Sibinga-Mulder zijn zin heeft gekregen. De Aula is dus tot stand gekomen dankzij de lobby van de koloniale plantagehouders.[1]

Nadat de studenten nog wat uitleg gekregen hebben over hoe het debat over grootschalige, en kleinschalige landbouw tot op de dag van vandaag een rol speelt in het onderzoek van de WUR, lopen de studenten door naar de volgende locatie van hun rondleiding, de Villa Hinkeloord. Deze plek heeft, zoals Maat daar zal toelichten, eenzelfde soort verbondenheid het koloniale verleden, door haar connectie met de vakgroep voor tropische bosbouw.

We danken Harro Maat voor zijn verhaal en de uitnodiging. Maar is dit nu allemaal belangrijk om mee te nemen in het verhaal van de Aula? Ja, bij BOEi vinden we van wel, want te vaak wordt niet vermeld in de geschiedenisboeken dat de koloniale plantagelandbouw uit de jonge jaren van de universiteit vrijwel gelijk stond aan de slavenarbeid van de 19e eeuw. Formeel was de slavernij dan wel afgeschaft, maar in praktijk waren de arbeidsomstandigheden zeer slecht. Er nauwelijks kansen een leven op te bouwen als men de plantage verliet en dit werd bewust zo in stand gehouden door de plantagehouder, die bij voorkeur werknemers van ver weg aantrok om de afhankelijkheid van de plantage te versterken. De geschiedenis van de Aula, hoe blij we ook zijn met dit monument, is daarmee ook deel van een zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis die we niet  mogen nalaten te vertellen.

 

[1] Van der Stok kreeg zijn eigen laboratorium pas in 1939, het bekende – en in 2009 alweer gesloopte –  Ritzema-Boshuis aan de Ritzema-Bosweg. Zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Ritzema_Boshuis


Met dank aan Harro Maat, Associate Professor History bij Wageningen University & Research

Tekst en foto’s: Jobbe Wijnen / BOEi 2022